De “bachata” trekt de aandacht van alle mannen. Hier worden de sociale klassen van alle aanwezigen gelijkgetrokken, en overheerst de democratie in zijn ruwste en meest vrijgevochten vorm.  De elegantste figuren uit de wijk zijn aanwezig; uitdagend en gedurfd. Het decor van dit losbandige plezier is een kleine woonkamer, doordrongen van geuren die lijken te zijn opgeroepen om de fatsoenlijkheid uit te dagen...  In de kamer ernaast tokkelt iemand op zijn gitaar en vult de zware lucht in het huis met een verzengend couplet op straatniveau. Prompt maakt een zanger met een stevig gevestigde reputatie als “tweede stem” er een duet van, gewapend met een paar lepels, die hij tegen elkaar slaat om de melodie te begeleiden.

Onder de Dominicanen is er aanzienlijke onenigheid over wanneer de term bachata precies voor het eerst werd gebruikt als aanduiding voor een bepaald soort muziek. Doordat er nooit systematisch onderzoek naar dit onderwerp is verricht, hebben mensen de neiging om op hun eigen herinneringen te vertrouwen. Deze variëren afhankelijk van hun leeftijd, klasse en de plaats waar ze zijn opgegroeid.

Volgens de bachatamuzikanten zelf, was het in de jaren 70, dat de op gitaarspel gebaseerde muziek die ze opnamen voor het eerst werd aangeduid met de naam bachata. De term had toen al zijn meer neutrale betekenis van een informeel (soms wild) tuinfeest verloren, en kreeg een onmiskenbaar negatieve culturele lading, die boerse achterlijkheid en vulgariteit impliceerde. Als bijvoorbeeld iemand uit de middenklasse of hogere klasse zo’n nummer hoorde, zou hij iets zeggen in de geest van “¡Quítate esa bachata!”(Zet die bachata uit!). Door de term op deze manier te gebruiken, werd een stijl van gitaarmuziek die gespeeld werd door arme plattelandsmuzikanten uiteindelijk synoniem met slechte kwaliteit. Die veroordeling trof niet alleen de muziek en de uitvoerders ervan, maar ook de luisteraars; de term bachatero, die werd gebruikt voor iedereen die hield van de muziek en voor de muzikanten, had ook een denigrerende lading.

Eind jaren 70 en 80, werden de steeds slechtere sociale en economische omstandigheden van de arme achterban van de bachata, in de stad en op het platteland, duidelijk weerspiegeld in de bachata. De instrumentatie bleef gelijk, maar het tempo was beduidend sneller geworden, en de  voorheen superromantische, op de bolero geïnspireerde teksten, gingen steeds vaker over drinken, rokkenjagerij en mannelijke opschepperij, en begonnen steeds meer desprecio (minachting) voor vrouwen uit te drukken. Terwijl de populariteit van de bachata onder de armste bewoners van het land toenam, kreeg de term bachata, die vroeger verwees naar het achtergebleven platteland en een lage sociale status, een ingewikkelde lading van sociaal onaanvaardbare kenmerken, waaronder illegale seks, geweld, zwaar alcoholgebruik, en een ongure sociale context van verwaarloosde bars en bordelen.

Tot voor kort was de bachata een muzikale verstoteling in zijn land van oorsprong, de Dominicaanse Republiek. Sinds het ontstaan van de bachata in het begin van de jaren 60, werd deze muziek sterk geassocieerd met arme boeren die naar de stedelijke sloppenwijken waren getrokken, en werd ze beschouwd als te grof, te vulgair en in muzikaal opzicht te boers om te worden toegelaten tot de heersende muziekstromingen. Zelfs in 1988 was het nog zo dat, hoeveel exemplaren er ook werden verkocht van een bachatanummer (en sommige bachata hits werden veel beter verkocht dan de meeste platen van de sociaal aanvaarde merengue-orkesten) er nooit een bachatanummer op een officieel gepubliceerde hitparade voorkwam, werd uitgezonden op een FM radiostation in de hoofdstad Santo Domingo, of werd verkocht in de grote platenzaken. Bachatamuzikanten verschenen slechts zelden op televisie, en traden uitsluitend op in clubs voor de arbeidersklasse in de hoofdstad. Ondertussen kregen zelfs tweede klasse merengue-orkesten uitgebreide publiciteit en reclame, en traden zij op in sjieke privé clubs en nachtclubs. 

Je bevindt je hier: